Trien de Boer-Blaauboer uit Groningen tijdens het NK op dinsdag 20 januari 1914 op de banen van IJsclub Kralingen in Rotterdam. Zij werd die dag voor de eerste keer in haar lange carrière Nederlands kampioene. Er zouden nog vier titels volgen.
Ontstaan vanuit het zwieren (the Dutch roll) vanaf 1600
In Nederland waren tot eind 18de eeuw twee vormen van schaatsen bekend: het rechtuit schaatsen en het buitenoverrijden. Bij het rechtuitschaatsen ging het om snelheid en bij het buitenoverrijden stond de elegantie van het rijden voorop. Door op de buitenkant van het schaatsijzer te rijden konden prachtige bogen worden gemaakt. Tot ver in de 20ste eeuw stond het buitenoverrijden bekend als zwieren. Op 17de eeuwse winterlandschappen zijn vrijwel altijd schaatsers afgebeeld die zwieren. Zij hellen sterk naar buiten over. Deze zwierslag stond internationaal bekend als de ‘Dutch roll’. In landen om ons heen werd al langer het kunstrijden beoefend. De Dutch roll was een soort Nederlandse variant op het kunstrijden, maar werd internationaal als monotoon bestempeld. Het schoonrijden is een vorm van buitenoverrijden, van zwieren. Het verschil met het zwieren is dat de schaatser van de buitenkant ook weer op de binnenkant van het ijzer moet uitkomen voordat hij de volgende streek zet. De schoonrijslag is daarmee meer voorwaarts gericht dan het zwieren.
Begin wedstrijden 1875
Rond 1850 ontstond er meer belangstelling voor het schoonrijden. Het hardrijden in wedstrijdvorm werd soms als te wild en onbeschaafd gezien. Vandaar dat er bij hardrijwedstrijden soms een extra prijs werd uitgereikt voor hardrijders die dat ook nog schoon (mooi) deden. Tussen 1850 en 1875 werd het schoonrijden langzamerhand in regels vastgelegd, soms met lokale verschillen. Vanaf 1875 werden er speciale wedstrijden voor schoonrijders georganiseerd en werd de behoefte aan een reglement sterker. Dat reglement kwam er onder auspiciën van de KNSB, maar interpretatieverschillen over wat de juiste schoonrijslag is, bleven (tot op vandaag). Tussen 1900 en 1945 steeg de populariteit van het schoonrijden in Nederland sterk. Er werden lokale, gewestelijke en nationale kampioenschappen gehouden zodra er voldoende geschikt ijs beschikbaar was. Er werden door de bond prijzen uitgereikt aan winnaars van schoonrijwedstrijden met een nationaal karakter. Rond 1940 was het schoonrijden organisatorisch goed vertegenwoordigd in de KNSB met een Commissie voor het Schoonrijden en een aparte Propagandacommissie voor het Schoonrijden. Er waren Commissarissen voor het schoonrijden en tientallen officiële juryleden. Schoonrijden was een tot op zekere hoogte een populaire volkssport.
Herstart in 1946: Landelijke Vereniging van Schoonrijders
Na de WO II komt de organisatie van het schaatsen langzaam weer op gang. Een aantal schoonrijders wilde de krachten in de schoonrijwereld weer snel bundelen en zij richtten de Landelijke Vereniging van Schoonrijders (LVS) op. Aanvankelijk bestond er binnen de KNSB een Landelijke Technische Commissie Schoonrijden. Er werden tijdens ijswinters weer vele wedstrijden georganiseerd. Toch kwam het schoonrijden na 1960 langzaam in de verdrukking toen er zowel op de langebaan als bij het kunstrijden door Nederlanders internationale successen werden geboekt. Door deze mondialisering van de schaatssport kreeg het schoonrijden – dat alleen in Nederland werd beoefend – steeds minder aanwas van jonge schaatsers. In de jaren zeventig van de vorige eeuw werd de zogenaamde Streekdrachtengroep opgericht om het schoonrijden meer onder de aandacht te brengen. Deze groep, waarvan de leden in de verschillende streekdrachten van Nederland rijden, heeft bij tal van gelegenheden – in binnen en buitenland – presentaties gegeven in het schoonrijden. Na 1990 groeide de LVS voornamelijk uit tweedekans schaatsers uit het langebaanschaatsen en het kunstrijden. Het LVS-bestuur treedt tevens op als Sectiebestuur Schoonrijden van de KNSB. Momenteel telt de LVS meer dan 240 leden, van wie er ongeveer 200 het schoonrijden actief beoefenen.